1.De lidstaten dragen er zorg voor dat een belastingplichtige het financieringskostensurplus als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn (EU) 2016/1164 35 van de Raad kan aftrekken van zijn belastbare grondslag in de vennootschapsbelasting tot maximaal een bedrag (a) ten belope van 85 % van een dergelijk in het belastingtijdvak ontstane surplus. Als dat bedrag hoger is dan het overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/1164 bepaalde bedrag (b), dragen de lidstaten er zorg voor dat de belastingplichtige het recht heeft om alleen het laagste van beide bedragen in het belastingtijdvak af te trekken. Het verschil tussen de bedragen (a) en (b) wordt overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/1164 voorwaarts of achterwaarts verrekend.
2.Lid 1 is van toepassing op een financieringskostensurplus dat is ontstaan vanaf [Publicatiebureau: gelieve de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in te voegen].